Bandoneon

Na de uitvinding van de mondharmonica tussen 1822 en 1824 door Christaan Fredrich Buschmann, vroeg de Engelsman Charles Wheatstone patent aan voor een zeshoekig balginstrument, dat hij concertina noemde.

Carl Friedrich Uhlich breidde dit instrument verder uit tussen 1835 en 1840. Echter de muziekleraar Heinrich Band uit Krefeld voorzag Uhlichs instrument uiteindelijk van een nieuwe lay-out van tonen en noemde het ding „Bandonion“.

In 1854 startten Carl Friedrich Zimmermann en z’n broers de productie van de bandonion. Echter in 1864 emigreerde men naar Amerika en werd het bedrijf overgedragen aan de voormalige werkmeest Ernst-Louis Arnold. Onder de merknaam „ELA“ werden hoogwaardige instrumenten vervaardigd, die over de hele wereld verspreid werden. Zijn nakomelingen produceerden vervolgens onder de merknaam „AA“, een afkorting van Alfred Arnold. Vanaf 1924 bouwde Arnold voor de thuismarkt de Einheitsbandonion en voor de export naar Zuid-Amerika de „Rheinische Tonlage“.

De bandonion behoort tot de familie der balginstrumenten. De toonvorming komt tot stand door de z.g. doorslaande tong. Die zet de doorstromende lucht om in nauwkeurig gedefinieerde trillingen, die vervolgens een hoorbare toon genereren.

De metalen tong wordt met het ene uiteinde op een tongenhuisje bevestigd, zodat het andere uiteinde kann doorslaan in de toonopening met dezelfde vorm. De luchtstroom brengt de toon in trilling, die op zijn beurt de omringende luchtdeeltjes mee laat resoneren. Dit samenspel levert een toon op. De afmetingen van de tong bepalen of er een hoge dan wel lage toon voortgebracht wordt.